Mensenwijdingsdienst

Het altaar is een geheimzinnige plek. Het geeft zijn mysterie slechts langzaam prijs. Daarom wil het altaar meer dan eenmaal bezocht worden. De mensenwijdingsdienst is het sacrament van het altaar.

De religieuze ervaring leeft vanuit de herhaling. Zo wortelt het religieuze in het wezen van alle dingen: de zon komt meer dan een keer op, de seizoenen zijn pas te herkennen in hun terugkeren, de dag en de nacht leven door hun afwisseling.
Wij komen aan het altaar, gaan, en komen weer terug. In deze adem van komen en gaan, verschijnen en verdwijnen, leeft ook het goddelijke. In deze afwisseling herkent het goddelijke zich in de mens. Want wat betekent het mens te zijn? De mens is een wezen dat zich zowel toont als verbergt. Wij staan in de wereld. Wij wonen en werken er, beleven er vreugde en leed. In die zin zijn wij zichtbaar. Een ander deel van ons staat echter niet in de wereld. Het is onzichtbaar. Het is er en doet zich gelden, maar blijft niettemin onvatbaar. Dit is ons geestelijke wezen. Dit geheime stuk van onszelf dragen wij naar het altaar in de mensenwijdingsdienst. Het altaar is zo een beeld van onszelf: het is zichtbaar maar geeft zich tegelijk niet bloot. Het wacht en is geduldig. Het toont zijn diepere wezen enkel aan wie terugkomt. Geloof, zei Goethe, is liefde voor het onzichtbare. Het is openstaan voor het geheim.

Het kloppend hart van het cultische leven
De mensenwijdingsdienst is een eucharistieviering, een dankzegging die gevierd wordt. Het is ook een eredienst, een dienst waarin God geëerd wordt. Maar dit niet alleen, de mensenwijdingsdienst is bovenal het kloppend hart van het cultische leven in de Christengemeenschap.
Het is bij uitstek het sacrament van de gemeenschap van gelovigen, die in naam van Christus bijeen is. Ieder mens heeft een eigen innerlijk leven; de mens is het enige wezen op aarde dat ‘ik’ zegt en dat kan hij niet voor iemand anders zeggen. Toch heeft de mens de ander nodig om waarachtig mens te kunnen zijn, om zijn eigen mens-zijn te kunnen herkennen. Het is Christus die de mens uit de vicieuze cirkel van zijn eigenheid verlost en opheft tot zijn hogere zelf.
In de mensenwijdingsdienst wordt Christus tegenwoordig gedacht. ‘Waar twee of meer verenigd zijn in mijn naam, ben ik in hun midden’, zegt hij (Mtt.18,20).
De mens en het mens-zijn worden hier geheiligd, gewijd. Vandaar ook de naam van de eucharistieviering: mensenwijdingsdienst. Dit mag heel letterlijk opgevat worden.
De mensenwijdingsdienst is meer dan een herdenken van gebeurtenissen die ruim tweeduizend jaar geleden plaats vonden. Verleden, heden en toekomst zijn met elkaar verweven.

Het mysterie van Golgotha wordt vanuit het verleden naar de tegenwoordigheid gedacht en de toekomst in gedragen en is tegelijkertijd de toekomst …

Iedereen, leden, belangstellenden en bezoekers, vanaf 14 jaar kan aan de mensenwijdingsdienst deelnemen en ook aan de communie, als men zich daartoe geroepen voelt.
De dienst is overal in de wereld in vorm, handeling en woordbetekenis gelijk en wordt overal zo mogelijk in de landstaal en meermaals per week gehouden.

Wat men ziet
Het altaar staat op een verhoging. Hiermee wordt aangeduid dat het altaar zich op de drempel tussen twee werelden bevindt, de fysieke en de geestelijke.
Wanneer de priester de treden naar het altaar opstijgt, kunnen we innerlijk met hem meegaan en onze alledaagse besognes achter ons laten.

De afbeelding op de muur achter het altaar stelt de verrezen Christus tesamen met de kruisiging voor. Dit is bijzonder omdat over het algemeen in christelijke kerken hier vaak alleen de crucifix, het beeld van de gekruisigde Christus, te zien is. Maar Christus heeft niet alleen de kruisdood geleden, hij overwon de dood en is verrezen. Met het beeld van de Opgestane boven het altaar stelt de Christengemeenschap dit gegeven centraal.

Er staan zeven kaarsen op het altaar. Het getal zeven is een belangrijk heilig, kosmisch getal. Wij kennen de zeven sacramenten. Zeven is een getal van volheid.

De priester draagt verschillende gewaden over elkaar. Ze hebben ieder een eigen betekenis. Het onderste gewaad, de talaar, is zwart en duidt op de menselijke fysieke gebondenheid. Daaroverheen wordt een lang, wit kleed gedragen, de alba, als beeld voor de gereinigde levenskrachten die de mens omgeven. Hierover draagt de priester een gordel om dit kleed bijeen te houden en de stola, een dunne lange sjerp of sjaal die over de hals gelegd wordt als een ‘juk’ dat de priester op zich neemt; het is het teken van zijn functie. Beiden zijn in de kleur van de feesttijd. Tot slot de kazuifel – letterlijke betekenis ‘huisje’ –  eveneens in de kleur(en) van de feesttijd.

Als de priester met de rug naar de gemeente staat, is een U- figuur op de kazuifel te zien: je kunt je hierbij een stroom van boven naar beneden langs de ene pijler voorstellen die zich verbindt met aardse zwaarte en weer opstijgt langs de andere pijler. De woorden en handelingen aan het altaar zijn door de Heilige Geest geïnspireerd, vinden hun aardse vorm en worden weer omhoog gedragen.
Als de priester met zijn gezicht naar de gemeente toegekeerd staat, zie je twee in elkaar overvloeiende cirkels op de kazuifel, de lemniscaat: de hogere en de lagere wereld raken elkaar in het kruispunt; de priester bij het altaar staat op de drempel tussen deze twee werelden. Maar dit niet alleen: zo kun je in dit beeld meebeleven hoe je zelf ook op dit kruispunt staat tijdens de dienst.

De driezijdige baret die de priester draagt bij het binnenkomen en verlaten van de ruimte en ook tijdens de korte toespraak (preek), verwijst naar het zelf van de priester. Hij komt binnen en gaat weer weg als persoonlijkheid, maar legt dit tijdens het celebreren af; hij is dan ‘priester’ in eigenlijke zin. Tijdens de preek wordt de baret weer opgezet, omdat hij dan in zijn eigen persoonlijke woorden spreekt.

Het rituaalboek bevat de liturgische teksten. Deze worden voorgelezen zodat er geen afwijkingen ontstaan en altijd dezelfde tekst gehoord wordt. Dit is belangrijk, want het cultische woord wil niet alleen gehoord worden met het uiterlijke oor, maar vooral met het innerlijke oor. Wil je de woorden tot je binnenste laten doordringen, dan is herhaling essentieel; zo kunnen ze een stuk van jezelf worden.

De twee ministranten, de helpers van de priester, zijn gekleed in een lang gewaad in de kleur van de feesttijd met daaroverheen een wit kort koorhemd en een brede kraag in dezelfde kleur als het gewaad. Zij vertegenwoordigen de gemeente aan het altaar. De ministrant die rechts achter de priester staat voor het altaar, heeft tot taak het boek te verplaatsen en namens de gemeente te antwoorden. De linker ministrant helpt bij het afleggen van de kazuifel en stola, en reikt het water, de wijn en later de wierook aan.
De twee kannetjes met wijn en water staan klaar op een zijtafeltje. Daar staat ook een schaaltje met wierook en dichtbij hangt het wierookvat. Het brood brengt de priester mee op de pateen, een zilveren schaaltje, tegelijk met de kelk die meestal verguld is.

Wat er gebeurt
De mensenwijdingsdienst bestaat uit zeven delen: voorbereiding, epistel (brief), verkondiging (evangelie, preek en credo), offerhandeling, verwandeling (transsubstantiatie), communie en nogmaals het epistel. Het epistel, dat aan het begin en het eind van de dienst gesproken wordt, is een gebed dat met de feesttijden in het jaar mee verandert.
Een veel gehoorde opmerking van mensen die de dienst voor het eerst bijwonen, is: ’Het is er zó stil, dat je er stil van wordt’. Bij het binnenkomen in de cultusruimte gaat men stil zitten. Er wordt niet onderling gepraat. Ieder bereidt zich innerlijk voor op wat komen gaat en dat gebeurt in stilte.
Eerst worden de kaarsen aangestoken, dan komt de priester binnen; de beide ministranten lopen naast elkaar voor hem uit. De linker ministrant laat een belletje klinken als teken dat de dienst begint. De rechter ministrant draagt het boek. Zij stellen zich op voor het altaar. De priester in het midden. Hij overhandigt de baret aan de linker ministrant en brengt de kelk met daarop de pateen, afgedekt met een kelkdoekje, naar het altaar. Het boek wordt geopend en de beginwoorden klinken.

Een verdere beschrijving van de zeven delen van de mensenwijdingsdienst zou het doel van deze pagina verre overschrijden. In de bibliotheek van de Christengemeenschap of op de boekentafel is veel meer over de mensenwijdingsdienst te vinden.

De Christengemeenschap kent een speciale dienst voor kinderen, de zondagsdienst voor de kinderen. Deze duurt ruim een kwartier en gaat meestal aan de mensenwijdingsdienst vooraf. Kinderen vanaf zes à zeven jaar kunnen tot aan de leeftijd van de jeugdwijding hieraan deelnemen.