Vijfhonderd jaar geleden proclameerde Martin Luther het priesterschap van alle gelovigen. Daarmee werd het begin van de moderne tijd ingeluid. De onmiddellijke verbinding met het goddelijke was niet langer het privilege van de clerus. Moderne christelijkheid impliceert sindsdien de spirituele soevereiniteit van elk individu.
De Christengemeenschap zet geen stap terug achter de reformatie. Zij erkent de morele vrijheid van de mens en wil niet bevoogden. Toch neemt zij in haar sacramentele canon een wijding op die Luther voor overbodig hield. Dit doet zij niet om haar leden en belangstellenden tot leek te reduceren. De priesterwijding is immers daar om te verwerkelijken wat in de moderniteit als mogelijkheid aangelegd is. Het priesterschap van alle gelovigen is immers geen voldongen feit. Het is nog niet gerealiseerd. Het wil gewekt worden.
Tot de ontplooiing van dit ideaal draagt de priesterwijding bij. In het horen van cultisch gesproken teksten en in het zien van het priestergewaad – dat enkel tijdens de dienst gedragen wordt en dus veelbetekenend ook weer afgelegd wordt – ontdekken wij het priesterlijke in ons. Priesterlijk werken betekent handelen met geestelijke volmacht. Het betekent de geest binnenbrengen in aardse daden. Daartoe zijn uiteindelijk alle mensen beroepen.
In de Christengemeenschap kunnen zowel mannen als vrouwen priester worden. Het verplichte celibaat kent men niet. Eenmaal gewijd ben je priester voor de rest van je leven.
Een priester voltrekt de liturgie en bedient de sacramenten. In principe kan hij alle sacramenten bedienen, dus ook de priesterwijding voltrekken. In die zin is er geen kerkelijke hiërarchie en zijn er ook geen verschillende ‘graden’ van wijding.
Het priesterschap is een roeping, zoals ook andere beroepen een roeping kunnen zijn. Maar het is ook een vak dat meer vraagt dan vakkennis. Het is niet vanzelfsprekend dat aansluitend op het seminarie de priesterwijding volgt. De wijding hangt niet alleen af van de opgedane vakkennis, maar ook van de mate van innerlijke scholing. Het kan voorkomen dat de wijding tot priester nog enige tijd of zelfs jaren uitgesteld wordt.
Wat er gebeurt
De priesterwijding is ingebed in de mensenwijdingsdienst, want daar ligt in wezen het hart van alle sacramenten. De verschillende delen van de wijding zijn ingevoegd op de overgangen van het ene deel van de dienst naar het andere.
Als de gemeente gezeten is, komen de wijdelingen binnen, gekleed in gewaad met stola en nemen plaats voor het altaar.
Na het epistel komt het eerste gedeelte van de wijding. Dit is een gebed gericht tot God als oorsprong van al het menselijk bestaan. De wijdeling zal Hem dienen door zijn woord en zijn sacramenteel handelen.
Voorafgaand aan de evangelielezing volgt het tweede deel: het omleggen van de stola als teken dat de kandidaat een dienaar van Christus zal zijn. Hierna leest de kandidaat de proloog uit het evangelie volgens Johannes voor.
Na het offer wordt de kandidaat gewezen op de ernst van dit ogenblik en ontvangt hij de zalving met de gewijde olie, waarbij de woorden klinken dat Christus zelf door het woord van de priester genezend werkt; een kruisteken op de handen, dat hij zijn priesterlijk handelen slechts dan op de juiste wijze kan voltrekken als hij beseft dat het Christus is die in werkelijkheid handelt.
Tot slot wordt de olie op de kruin gedruppeld, waarbij gesproken wordt over de binding die de priester met zijn gemeente zal aangaan. Hierna wordt de kazuifel omgelegd. De dienst eindigt zoals altijd met het epistel.
Op de avond voorafgaand aan de wijding wordt binnen de priesterkring een gelofte afgelegd door de wijdeling. Dit is de enige plek in de Christengemeenschap waar uitdrukkelijk om een gelofte gevraagd wordt.
In de daarop volgende dagen zal de nieuw gewijde priester zijn eerste mensenwijdingsdienst houden, waarbij de baret overhandigd wordt. Daarna wordt hij uitgezonden naar één van de gemeenten van de Christengemeenschap.